Bent u op zoek naar een specifiek product? Zoek hieronder en wij controleren direct of wij het gewenste product in onze shop hebben.
Nederland kent een rijke en zeer interessante historie aangaande muntproductie. De muntproductie was heel divers en zelden centraal aangestuurd. Keizer Karel de Grote (742-814) was de eerste die probeerde hier controle over te krijgen. Dit lukte maar ten dele. Veelal lag de invloed van de muntproductie bij de lokale overheden waardoor er verschil was in de samenstelling van de munten en dus ook de waarde.
Rond de 13e eeuw ontstonden in de rijkere delen van Italië (Florence en Venetië) de Grossi en de Fiorini (de voorloper van de Florijn). Zilveren munten die groter waren en daardoor ook geschikt waren voor grotere transacties. Deze grote, was ook eigenlijk gelijk de reden waarom en snel ook werd besloten tot productie van gouden munten. Deze waren kleiner, praktischer en konden een nog hogere waarde hebben. Het gevolg was dat al snel door heel Europa zilveren en gouden munten werden geproduceerd die wederom onderling erg verschilden van elkaar. In Nederland kende men verschillende munthuizen waaronder de 'Munt van Holland' in Dordrecht, opgericht door Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen.
Pas onder het bewind van Karel V (1500-1558) kwam er meer eenheid in de productie van munten binnen het Habsburgse Rijk. De eerste 'gulden' ontstond in 1521. Deze bleef bestaan binnen onze landsgrenzen tot en met 2001 toen de laatste gulden ooit werd geproduceerd, waarna de gulden door de euro werd opgevolgd.
In 1521 werd gestart met de productie van de zogenaamde gouden Carolus gulden, vernoemd naar de keizer. Karel V besloot vijf jaar later dat één gulden voortaan uit twintig stuivers bestond. In 1542 werd de zilveren Carolus gulden uitgegeven, die overeenkwam met twintig stuivers.
Van rust op het monetaire front was feitelijk nog weinig sprake. Destijds kende ons land 40 verschillende munthuizen, verschillend in grootte. Onderlinge overeenstemming tussen de produceren munten bleek moeilijk te realiseren. De Daalder maakte in deze periode een grote opmars. Zo sterk dat de gulden rond deze periode meer gebruikt werd als rekenmunt, dan als betaalmunt.
Met de opkomst van de Republiek der Verenigde Nederlanden in 1588 neemt de Staten Generaal, de hoogste wetgevende macht in de Republiek, de verantwoording van de verschillende provinciale munthuizen in de Republiek op zich. Voor dit speciale doel wordt de Generaliteits Muntkamer opgericht. Die stelt alle regels op waar de vele munthuizen in de Republiek zich aan moeten houden. Pas rond 1690 werden de gewesten het eens over de invoering van een nieuwe gulden – de generaliteitsgulden. Afgesproken werd dat deze gulden nog maar 9,6 gram fijn zilver zou bevatten, ongeveer de helft van de Carolusgulden. Op deze nieuwe munt werd voor het eerst de munteenheid – de waarde van de munt – vermeld.
Na de inval van Napoleon bestuurt zijn broer, Koning Lodewijk Napoleon, de republiek. In 1806 bepaalt hij bij koninklijk decreet nummer 18 dat er in het koninkrijk slechts één muntgebouw kan zijn. Zover zal het echter niet komen.
Bij de slag bij Waterloo in 1815 wordt definitief met Napoleon afgerekend. Na de slag wordt bepaald dat de Republiek der Verenigde Nederlanden niet in ere zal worden hersteld, maar dat een bufferstaat ten noorden van Frankrijk zal worden gecreëerd. Aan het hoofd komt de Prins van Oranje Nassau. Deze natiestaat zal bestaan uit het grondgebied van het huidige Nederland, België en Luxemburg. Het gebied gaat ‘Verenigd Koninkrijk der Nederlanden’ heten. In de nieuwe staat krijgen slechts twee provinciale munthuizen het recht om geld te slaan. Het ene munthuis komt in het huidige België, de ander in Nederland.
Na een korte onafhankelijkheidsstrijd scheidt België zich in 1830 af, en ontstaat het Koninkrijk der Nederlanden zoals wij dat nu kennen. In 1994 privatiseert het Ministerie van Financiën de laatste Nederlandse Munt in haar bezit. In 2016 verkoopt het Nederlandse Ministerie van Financiën de Koninklijke Nederlandse Munt aan een Belgische investeerder.